Skip to main content

Document

Hof Antw., Kamer B4, 10 december 2018, onuitg., 2017/AR/233, 2017/AR/619, 2017/AR/778

De aard van de overeenkomst dient beoordeeld te worden conform de wil van de partijen en het is hierbij niet voldoende te verwijzen naar de titel ervan. Aldus is het niet omdat een overeenkomst als “vervoersovereenkomst” wordt betiteld dat zij als dusdanig dient beoordeeld te worden.

Bijgevolg wijzen de gedragingen van de afzender, die betrokkene niet als vervoerder maar als makelaar en derhalve aldus een tussenpersoon aanduidt, in een andere richting. Het gegeven dat een partij een vrachtprijs heeft aangerekend aan haar opdrachtgeefster, staat de hoedanigheid van makelaar niet in de weg, evenmin overigens als het ontbreken van een vergunning.

De titel van de overeenkomst verzet zich er niet tegen aan een gedingpartij een andere hoedanigheid dan deze van vervoerder toe te kennen, wanneer blijkens het uitgesteld cognossement, dat conform art. 11.3 CMNI het bewijs levert van de inhoud van de vervoersovereenkomst, een andere partij als vervoerder wordt vermeld en bovendien de partij die de gedingpartij als vervoerder aanspreekt, voorafgaand aan het geding deze als haar bevrachtingsmakelaar heeft aangemerkt.

Daar het CMNI niet bepaalt wie vorderingsgerechtigd is, dient teruggevallen op het toepasselijk nationaal recht. Nu op grond van art. 274 Zeewet artikel 89 Zeewet ook op de binnenvaart van toepassing is, komt het vorderingsrecht toe aan de cognossementshouder.