Skip to main content

Document

Hof Gent, 7de Kamer, 2 februari 1995, onuitg., AR 46.263/92 en 46.366/92

Art. 8 WRB beperkt zich er niet toe aan de schipper een macht van toezicht te verlenen, maar legt hem tevens de verplichting op een daadwerkelijk toezicht op het laden en stuwen uit te oefenen. Die verplichting impliceert dat hij zich moet verzetten tegen een wijze van beladen en/of stuwen die van aard is het schip of te beschadigen.
De toezichtverplichting betreft uiteraard ook de werkzaamheden die verband houden met het evenwicht en de stabiliteit en met de zeewaardigheid van het schip. Bijgevolg mag de schipper zich niet zomaar verlaten op de kennis en ervaring van stuwadoors, die dergelijke goederen dagelijks behandelen. In dat geval is er geen sprake meer van daadwerkelijk toezicht, maar van passief toezien en lijdzaam dulden, hetgeen een niet te verantwoorden en laakbare praktijk is.
Dat bij de belading van de deklast de elementairste regels van stabiliteit met de voeten getreden werden en dat de tekens van rankheid die het schip vertoonde, ook het personeel van de stuwadoor niet kunnen ontgaan zijn, brengt niet mee dat de stuwadoor verantwoordelijk is voor het schadegeval. Het louter feit dat het schip op instructies van de schipper de reis aanving met een te geringe aanvangsstabiliteit ingevolge te hoge belading met zware deklast, is niet van aard de aansprakelijkheid van de inlader of de door hem aangestelde stuwadoor in het gedrang te brengen.