Skip to main content

Document

Kh. Tongeren, 4de Kamer, 28 januari 2014, onuig., A/13/00589

Conform art. 2 WRB kan de overeenkomst tot bevrachting van een binnenschip worden bewezen door de in handelszaken toegelaten middelen. Derhalve laat het feit dat de bevrachtingovereen-komst niet getekend is, onverlet dat het bestaan ervan met alle middelen van recht kan worden bewezen.
Voor wat de overliggelden betreft dienen de partijen niet noodzakelijk een afspraak te maken, gezien er een KB bestaat dat een regeling voorziet voor het geval partijen geen andersluidende overeenkomst zouden hebben gesloten. Dit impliceert ook dat een van het KB afwijkende afspraak dient bewezen te worden, hetgeen partijen, die in de sector actief zijn, maar al te goed weten of zouden moeten weten.
Wanneer er geen discussie is over het moment van aankomst van het schip op de losplaats, is het rechtens zonder enig belang dat er geen geschreven bewijs van vaststelling is, zoals in art. 20 WRB aangehaald. De afgifte van een dergelijk bewijs is overigens bedoeld om de bewijspositie van de schipper te versterken. Overigens kan de aangiftemelding vervangen worden door een geviseerde melding op het cognossement door de bestemmeling.