Document
TRACTAAT TUSSEN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN EN HET KONINKRIJK BELGIË BETREFFENDE DE SCHEIDING DER WEDERZIJDSE GRONDGEBIEDEN (SCHEIDINGSVERDRAG), LONDEN 19 APRIL 1839 (UITTREKSEL)
Art. IX § 1 De bepaelingen der art. 108 tot 117 ingesloten, van de algemeene akte van het congres van Weenen, betrekkelyk de vrije scheepvaert op de stroomen en bevaerbare rivieren, zullen worden toegepast op de stroomen en bevaerbare rivieren welke het belgisch grondgebied en het hollandsch grondgebied van elkander scheyden of gelykelyk door het een en het ander heen loopen.
Art. IX § 2 Voor wat byzonderlyk betrekking heeft tot de scheepvaert op de Schelde en tot haere monden, word er bedongen dat het loodswezen en de betonning mitsgaders het onderhoud van de zeegaten der Schelde beneden Antwerpen aen een gemeenschappelijk toezigt onderworpen zullen worden, en dat zodanig gemeenschappelijk toezigt zal worden uytgeoefend door de zorg van kommissarissen ten eynde van weerskanten benoemd. Er zullen met gemeen overleg gemaetigde loodsrechten worden bepaald, en zullen zoodanige rechten dezelfde zyn voor de vaertuygen van alle de natiën. Intusschen en tot vaststelling dier regten zullen geene hogere loodsgelden kunnen worden geheven, dan die bij tarief van 1829 voor de monden van de Maas, van de volle zee tot aan Hellevoet en Hellevoet tot aan Rotterdam zijn vastgesteld, naar evenredigheid van de afstanden.
Het zal aan de keus van elk schip staan, dat zich langs de Schelde van uit volle zee begeeft naar België, of van België naar volle zee begeeft, om zoodanige loods te nemen, als het zal verkiezen. Het zal dien volgens aan beide landen vrijstaan, om langs de geheelen loop der Schelde en aan haren mond, de diensten voor het loodswezen te vestigen, die voor het verschaffen der loodsen noodzakelijk zullen geoordeeld worden.
Al wat tot de instellingen betrekking heeft, zal bij het, in overeenkomst met de hierachter volgend 6 vast te stellen regelementen worden bepaald. De dienst dezer instellingen zal onder het gemeenschappelijk toezigt staan, waarvan in het begin der tegenwoordige paragraaph, melding is gemaakt. De beide Regeringen verbinden zich, ieder voor het gedeelte der rivier, om de bevaarbare zeegaten van de Schelde en hare monden te behouden, en daar de noodige tonnen en boeijen te plaatsen en te onderhouden.
Art. IX § 3 Er zal door de Nederlandsche Regering op de vaart op de Schelde en hare monden een eenmalig regt van f 1.50 per ton worden geheven, te weten f 1.12 van de schepen die, van uit volle zee komende, de Wester-Schelde zullen opvaren, om zich langs de Schelde of door het kanaal van Terneuzen naar België te begeven; en van f 0.38 per ton van de schepen, die, langs de Schelde door het kanaal van Terneuzen uit België komenden, de Wester-Schelde zullen afvaren, om zich naar de volle zee te begeven.
En op dat gezegde schepen niet aan eenig onderzoek, noch eenige vertraging, of eenigerhande hindernis op de Hollandsche reeden onderworpen kunnen worden, het zij dezelven van uit volle zee de Schelde opvaren, het zij, zij de Schelde afkomen, om zich naar de volle zee te begeven, zoo is overeengekomen, dat de heffing van het bovengemelde regt door de Nederlandsche agenten te Antwerpen en Terneuzen zal plaats hebben. Even zoo zullen de schepen, die uit de volle zee aankomen om zich langs de Wester-Schelde naar Antwerpen te begeven, en van, met betrekking tot den gezondheidstoestand, verdachte plaatsen komen, de bevoegdheid hebben, om vergezeld van een gezondheidswacht, zonder verhindering of vertraging, de reis voort te zetten, en zoo naar de plaats hunner bestemming te begeven.
De schepen, die van Antwerpen naar Terneuzen of omgekeerd begeven, of op de rivier zelve met de kustvaart of de vischvangst zich bezig houden (zoodanig als de uitoefening van deze laatste, in overeenkomst met de hierbovenstaande § 6, zal worden geregeld), zullen aan generlei regt onderworpen zijn.
Art. IX § 4 De tak der Schelde, die de Ooster-Schelde heet, bij de tegenwoordige plaatselijke gesteldheid niet tot de vaart van de volle zee naar Antwerpen en naar Terneuzen en omgekeerd, dienende, maar voor de vaart tusschen Antwerpen en de Rhijn gebruikt wordende, zal langs zijnen geheelen loop met geene hoogere regten of tolgelden kunnen worden bezwaard, dan die volgens de tarieven van Mentz van den 31sten Maart 1831 op de vaart van Gorinchem tot aan de volle zee, worden geheven, naar evenredigheid der afstanden.
Art. IX § 5 Insgelijks wordt er bedongen dat de vaert op de binnenwateren tusschen de Schelde en den Rhijn, om zich van Antwerpen naer den Rhijn te begeeven, en omgekeerd, wederkeerig vrij zal blijven, en dat dezelve slechts onderhevig zijn zal aen gemaetigde rechten, welke dezelfde zullen zijn voor den handel der beyde landen.
Art. IX § 6 Commissarissen van wederzijden zullen binnen den tijd van eenen maand te Antwerpen bijeenkomen, zoo wel om het bedrag dier tolgelden bepaaldelijk en op eenen blijvenden voet vast te stellen, als om nopens een algemeen reglement tot uitvoering der beschikkingen van het tegenwoordig artikel overeen te komen, en om daarin de uitoefening van het regt der visscherij, en van den vischhandel over de geheele uitgestrektheid der Schelde, op de voet eener volkomene wederkeerigheid en gelijkheid ten behoeve van de onderdanen der beide landen, te begrijpen.
Art. IX § 7 Middelertyd, en tot dat het gezeyd reglement vastgesteld worden, zal de scheepvaert op de Maes en op haere takken vry blyven voor den handel der beyde landen, welke voorloopig te dien opzigte de tarieven zullen gebruyken van den overeenkomst geteekend den 31 maert 1831, te Mentz, voor de vrye Rhynvaert, mitsgaders de andere bepaelingen dezer overeenkomst in zoo verre dezelve tot de gezeyde rivier toegepast zullen kunnen worden.
Art. IX § 8 Indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordig artikel aangewezen wegen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mogen maken, zal de Nederlandse Regering aan de Belgische scheepvaart ter vervanging der gezegde onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zodanige wegen die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aanwijzen.
Art. X Het gebruyck der vaerten welke te gelyk de beyde landen doorsnyden, zal by voorduering voor de ingezeten daervan vry en gemeen zyn. Het is de bedoeling dat zy er wederkeerig van gebruyck zullen kunnen maeken, en op dezelfde voorwaerden, en dat er van weerskanten slechts gemaetigde rechten zullen worden geheven van de vaert op de gezeyde kanaelen.