Skip to main content

Document

VERDRAG TOT VASTSTELLING VAN ENIGE EENVORMIGE REGELEN INZAKE AANVARING IN DE BINNENVAART, GENÉVE, 15 MAART 1960

Artikel 1

1 Dit Verdrag regelt de vergoeding van schade die, ten gevolge van een aanvaring tussen binnenschepen in de wateren van een der Verdragsluitende Partijen, hetzij aan de vaartuigen, hetzij aan de zich aan boord daarvan bevindende personen of zaken, wordt toegebracht.
2 Dit Verdrag regelt eveneens de vergoeding van elke schade die door een binnenschip is toegebracht aan andere binnenschepen of aan de personen of zaken die zich aan boord van zodanige schepen bevinden, hetzij ten gevolge van het uitvoeren of nalaten van een manoeuvre, hetzij door het niet naleven der voorschriften, in de wateren van een der Verdragsluitende Partijen, ook wanneer zich daarbij geen aanvaring heeft voorgedaan.
3. Indien de in lid 1 en 2 bedoelde schepen deel uitmaken van een zelfde sleeptrein, laat zulks de toepassing van dit Verdrag onverlet.
4. Voor de toepassing van dit Verdrag:
a) wordt onder „schepen” mede kleine vaartuigen verstaan;
b) worden met schepen gelijkgesteld: draagvleugelboten, vlotten, veerponten, de beweegbare gedeelten van schipbruggen, voorts baggermolens, kranen, elevators en alle soortgelijke drijvende machines en inrichtingen.
Artikel 2
1 Aansprakelijkheid voor schade bestaat slechts, indien de schade het gevolg is van schuld. Er bestaat geen wettelijk vermoeden van schuld.
2 Indien de schade is veroorzaakt door een toeval, door overmacht, of indien de oorzaak niet kan worden vastgesteld, wordt zij gedragen door degenen die haar hebben geleden.
3 Een schip dat deel uitmaakt van een sleeptrein is slechts aansprakelijk voor eigen schuld.
Artikel 3
Indien de schade is veroorzaakt door de schuld van één schip rust de verplichting tot schadevergoeding op dit schip.
Artikel 4
1 Indien twee of meer schepen gezamenlijk, door hun schuld, schade hebben veroorzaakt, zijn zij daarvoor aansprakelijk, en wel hoofdelijk wat betreft de schade aan personen, alsmede aan schepen die geen schuld dragen en aan zaken die zich aan boord van die schepen bevinden, doch zonder hoofdelijkheid wat betreft de schade aan de andere schepen en aan zaken die zich aan boord daarvan bevinden.
2 Indien er geen hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat, is de aansprakelijkheid van de schepen die gezamenlijk, door hun schuld, schade hebben veroorzaakt, tegenover de gelaedeerden evenredig aan de omvang van hun schuld; indien echter die verhouding niet uit de omstandigheden kan worden afgeleid, of indien de mate van schuld even groot lijkt, bestaat er aansprakelijkheid voor gelijke delen.
3 Indien er hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat, dient elk der aansprakelijke schepen een overeenkomstig lid 2 vastgesteld deel van de betaling aan de schuldeiser voor zijn rekening te nemen. Hij die meer dan zijn aandeel betaalt, heeft voor dat meerdere deel verhaal op zijn medeschuldenaren die minder dan hun aandeel hebben betaald. Een tekort, veroorzaakt doordat één der medeschuldenaren geen verhaal biedt, wordt over de andere medeschuldenaren verdeeld in de in lid 2 van dit artikel voorgeschreven verhouding.
Artikel 5
De in de voorgaande artikelen geregelde aansprakelijkheid bestaat eveneens ingeval de schade is veroorzaakt door de schuld van een loods, ook al is het verplicht een loods te nemen.
Artikel 6
Het instellen van een rechtsvordering tot schadevergoeding is niet onderworpen aan enige voorafgaande bijzondere formaliteit.
Artikel 7

  1. Rechtsvorderingen tot schadevergoeding verjaren door verloop van twee jaren, te rekenen van de dag van het voorval.
  2. Rechtsvorderingen tot verhaal op medeschuldenaren verjaren door verloop van een jaar. Deze verjaring loopt hetzij vanaf de dag waarop de rechterlijke beslissing waarbij het bedrag der hoofdelijke aansprakelijkheid is vastgesteld onherroepelijk is geworden, hetzij – bij gebreke van zulk een beslissing – vanaf de dag van de betaling die tot het verhaal aanleiding heeft gegeven. Met betrekking tot rechtsvorderingen inzake de verdeling van het aandeel van een insolvente medeschuldenaar, loopt de verjaring echter pas vanaf het ogenblik waarop de rechthebbende kennis heeft gekregen van de insolventie van zijn medeschuldenaar.
  3. De stuiting en de schorsing dezer verjaringen worden beheerst door de bepalingen van de wet van het gerecht waar de vordering aanhangig is gemaakt.
Artikel 8
    1. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet de beperkingen van algemene aard van de aansprakelijkheid van reders, scheepseigenaren en vervoerders ingevolge internationale overeenkomsten of nationale wetten, zoals de beperkingen gebaseerd op de tonnenmaat, het vermogen van de machines of de waarde van het schip of die welke uit de bevoegdheid tot abandon voortvloeien. Zij laten eveneens onverlet de verbintenissen uit de vervoersovereenkomst of uit andere overeenkomsten.
    2. De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op vergoeding van schade die is veroorzaakt door of het gevolg is van de radioactieve eigenschappen, een combinatie van radioactieve eigenschappen met giftige, explosieve of andere gevaarlijke eigenschappen, van splijtstoffen of van radioactieve produkten of afvalstoffen.
Artikel 9
Elke Verdragsluitende Partij kan, op het tijdstip waarop zij dit Verdrag ondertekent of bekrachtigt of ertoe toetreedt, verklaren:
  1. a) dat zij zich het recht voorbehoudt in haar nationale wetgeving of in internationale overeenkomsten te bepalen dat de bepalingen van dit Verdrag niet van toepassing zijn op schepen die uitsluitend bestemd zijn voor de uitoefening van het openbaar gezag;
  2. b) dat zij zich het recht voorbehoudt in haar nationale wetgeving te bepalen dat de bepalingen van dit Verdrag niet van toepassing zijn op wateren die bij uitsluiting aan de nationale scheepvaart zijn voorbehouden.
Artikel 10
    1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening of toetreding door landen die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa en door landen die overeenkomstig paragraaf 8 van het mandaat van deze Commissie met raadgevende stem tot de Commissie zijn toegelaten.
    2.  Landen, die overeenkomstig paragraaf 11 van het mandaat van deze Commissie aan bepaalde werkzaamheden van de Economische Commissie voor Europa kunnen deelnemen, kunnen door toetreding na de inwerkingtreding van dit Verdrag daarbij partij worden.
    3. Het verdrag staat open voor ondertekening tot en met 15 juni 1960. Na deze datum staat het open voor toetreding.
    4. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd.
    5. De akten van bekrachtiging of van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 11
  1.  Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag nadat vijf van de in het eerste lid van artikel 10 bedoelde landen hun akte van bekrachtiging of van toetreding hebben nedergelegd.
  2. Voor elk land dat het Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat vijf landen hun akte van bekrachtiging of van toetreding hebben nedergelegd, treedt dit Verdrag in werking op de negentigste dag na de nederlegging van de akte van bekrachtiging of van toetreding door het bedoelde land.
Artikel 12
      1. Elke Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag opzeggen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving.
2 De opzegging wordt van kracht twaalf maanden na de datum waarop de Secretaris-Generaal de kennisgeving heeft ontvangen.
Artikel 13
Indien na de inwerkingtreding van dit Verdrag het aantal Verdragsluitende Partijen tengevolge van opzegging is gedaald tot minder dan vijf, houdt de werking van dit Verdrag op vanaf de datum waarop de laatste opzegging van kracht is geworden.
Artikel 14
Ieder geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen, de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag betreffende, dat de Partijen niet door middel van onderhandelingen of op andere wijze hebben kunnen regelen, kan op verzoek van een der betrokken Verdragsluitende Partijen worden voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof.
Artikel 15
      1. Ieder land kan op het tijdstip waarop het dit Verdrag ondertekent of zijn akte van bekrachtiging of van toetreding nederlegt, verklaren dat het zich niet gebonden acht door artikel 14 van het Verdrag, ten aanzien van de verwijzing van geschillen naar het Internationale Gerechtshof. De andere Verdragsluitende Partijen zijn niet door artikel 14 gebonden tegenover een Verdragsluitende Partij die zulk een voorbehoud heeft gemaakt.
2 Elke Verdragsluitende Partij die een voorbehoud overeenkomstig het eerste lid heeft gemaakt, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties gerichte kennisgeving.
Artikel 16
Behalve de voorbehouden genoemd in artikel 9, onder a) en b), en in artikel 15 van dit Verdrag, is geen enkel voorbehoud ten aanzien van dit Verdrag toegestaan.
Artikel 17
      1. Nadat dit Verdrag drie jaar van kracht is geweest kan iedere Verdragsluitende Partij door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gerichte kennisgeving verzoeken een conferentie bijeen te roepen tot herziening van dit Verdrag. De Secretaris-Generaal brengt dit verzoek ter kennis aan alle Verdragsluitende Partijen en roept een conferentie tot herziening bijeen, indien binnen een termijn van vier maanden na de door hem gedane kennisgeving ten minste één vierde van de Verdragsluitende Partijen hem heeft bericht met dit verzoek in te stemmen.
2 Indien een conferentie wordt bijeengeroepen overeenkomstig het vorige lid, stelt de Secretaris-Generaal alle Verdragsluitende Partijen daarvan in kennis en nodigt hij hen uit binnen een termijn van drie maanden de voorstellen in te dienen die zij aan de conferentie in overweging wensen te geven. De Secretaris-Generaal doet de voorlopige agenda van de conferentie, alsmede de tekst van voornoemde voorstellen ten minste drie maanden voor de openingsdatum van de conferentie toekomen aan alle Verdragsluitende Partijen.
3 De Secretaris-Generaal nodigt alle in het eerste lid van artikel 10 bedoelde landen, alsmede de landen die partij bij het Verdrag zijn geworden krachtens artikel 10, lid 2, uit aan iedere overeenkomstig dit artikel bijeengeroepen conferentie deel te nemen.
Artikel 18
Behalve van de mededelingen ingevolge artikel 17 stelt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de in het eerste lid van artikel 10 bedoelde landen, alsmede de landen die partij bij het Verdrag zijn geworden krachtens artikel 10, lid 2, in kennis van:
  • a) de overeenkomstig artikel 9, onder a) en b), gedane verklaringen;
  • b) de bekrachtigingen en toetredingen krachtens artikel 10;
  • c) de data waarop dit Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 11;
  • d) de opzeggingen krachtens artikel 12;
  • e) het overeenkomstig artikel 13 buiten werking treden van dit Verdrag;
  • f) de overeenkomstig het eerste en tweede lid van artikel 15 ontvangen verklaringen en kennisgevingen.
Artikel 19
Dit Verdrag wordt opgesteld in een enkel exemplaar in de Franse en de Russische taal. Er worden teksten in de Engelse en Duitse taal aan toegevoegd. Ieder land kan op het tijdstip waarop het dit Verdrag ondertekent of zijn akte van bekrachtiging of toetreding nederlegt, verklaren dat het zich gebonden acht aan de Franse, de Russische, de Engelse of de Duitse tekst; in dat geval geldt deze tekst eveneens in de betrekkingen tussen de Verdragsluitende Partijen die van hetzelfde recht gebruik hebben gemaakt en dezelfde tekst hebben aangenomen. In alle andere gevallen zijn de Franse en de Russische tekst gezaghebbend.
Artikel 20
Na 15 juni 1960 worden het origineel van dit Verdrag en de daaraan toegevoegde teksten in de Engelse en de Duitse taal nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die aan elk van de in artikel 10, lid 1 en 2, bedoelde landen voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dat origineel en van de teksten in de Engelse en de Duitse taal doet toekomen.