Document
Verordening (EEG) 2919/85
De Raad van de Europese Gemeenschappen
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie;
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité;
Overwegende dat de zes Verdragsluitende Staten van de Herziene Rijnvaartakte, te weten vijf Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen (Duitsland, België, Frankrijk, Nederland en Verenigd Koninkrijk) en Zwitserland, deze hebben gewijzigd bij wege van het op 17 oktober 1979 te Straatsburg ondertekende Aanvullend Protocol nr. 2;
Overwegende dat krachtens dat Aanvullend Protocol alleen vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren goederen en personen mogen vervoeren tussen twee punten gelegen aan de in artikel 3, eerste alinea, van de Akte vermelde waterwegen; dat het feit dat een vaartuig tot de Rijnvaart behoort wordt geconstateerd in een verklaring die door de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven;
Overwegende dat in het Protocol van Ondertekening bij bovengenoemd Aanvullend Protocol is bepaald dat de verklaring volgens welke een vaartuig tot de Rijnvaart behoort, door de bevoegde autoriteit van de betrokken Staat alleen wordt afgegeven voor een vaartuig, ten aanzien waarvan met deze Staat een reële band bestaat, waarvan de kenmerken op basis van gelijke behandeling worden bepaald tussen de Verdragsluitende Staten van de Akte; dat luidens bovenbedoeld Protocol van Ondertekening dezelfde behandeling moet worden toegekend aan de vaartuigen ten aanzien waarvan met welke Lid-Staat dan ook een dergelijke reële band bestaat; dat met het oog hierop de Lid-Staten die geen Verdragsluitende Staten van de Akte zijn met deze Staten worden gelijkgesteld;
Overwegende dat de Verdragsluitende Staten van de Akte in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) toepassingsbepalingen hebben uitgewerkt, waarin de voorwaarden voor de afgifte van bovenbedoelde verklaring worden bepaald; dat de Raad op voorstel van de Commissie bij besluit van 8 november 1984 het gezamenlijk optreden heeft omschreven in het kader waarvan de Lid-Staten die Verdragsluitende Partij zijn bij de Akte, die bepalingen bij wege van een besluit van de CCR hebben aangenomen;
Overwegende dat het om de tenuitvoerlegging van voornoemde toepassingsbepalingen in de gehele Gemeenschap te waarborgen, noodzakelijk is deze bepalingen door middel van een op grond van artikel 75 van het Verdrag vast te stellen verordening in het Gemeenschapsrecht in te voeren, en daarbij de modaliteiten vast te stellen die nodig zijn om rekening te houden met de communautaire regels en procedures;
Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat de Lid-Staten de Commissie een afschrift toezenden van de mededelingen die zij overeenkomstig deze verordening aan de CCR doen toekomen,
Heeft de volgende verordening vastgesteld:
Art. 1
De bepalingen van de bijlage zijn toepasselijk in de Gemeenschap, overeenkomstig deze verordening.
Art. 2
1. Voor de toepassing van artikel 2, lid 4, en artikel 8, lid 1, van de bijlage, zendt elke Lid-Staat terzelfder tijd de Commissie de mededelingen toe die hij krachtens deze bepalingen aan de CCR moet doen toekomen.
2. Voor de toepassing van artikel 3, lid 4, eerste zin, van de bijlage, zendt de betrokken Lid-Staat de Commissie terzelfder tijd een afschrift van het dossier betreffende zijn verzoek om overleg met de CCR.
Art. 3
Ingeval de CCR de algemene voorwaarden zou willen vaststellen als bedoeld in artikel 3, lid 4, tweede zin, van de bijlage, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwali-ficeerde meerderheid van stemmen, het gemeenschappelijk standpunt vast dat in de CCR moet worden ingenomen door de Lid-Staten die tevens Verdragsluitende Staat van de Akte zijn.
Deze voorwaarden worden op passende wijze op communautair niveau vastgesteld door de Raad die besluit op de in de eerste alinea beschreven wijze.
Art. 4
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 7, lid 2, van de bijlage is evenwel eerst van toepassing met ingang van 1 februari 1987.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Toepassingsreglement
van het bepaalde in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte en van het eerste en het derde lid van het op 17 oktober 1979 ondertekende Protocol van Ondertekening bij Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte
Art. 1
Voor de toepassing van dit Reglement worden de Staten, bedoeld in de eerste zin van het derde lid van het Protocol van Ondertekening bij Aanvullend Protocol nr. 2 van 17 oktober 1979 bij de Herziene Rijnvaartakte, gelijkgesteld met de Verdragsluitende Staten van bedoelde Akte. De in dit Reglement gebruikte term “Verdragsluitende Staat” omvat steeds elk van deze hiermede gelijkgestelde Staten.
Art. 2
1. Alleen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin een vaartuig is ingeschreven in een openbaar register, zijn bevoegd tot het afgeven en intrekken van de verklaring, bedoeld in het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte, waardoor wordt bewezen dat het vaartuig tot de Rijnvaart behoort.
2. Wanneer er geen register van inschrijving bestaat of wanneer een vaartuig in een Verdrag-sluitende Staat niet is ingeschreven, zijn de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat, waarin zich de woon- of verblijfplaats, dan wel de zetel van de onderneming van de eigenaar van het vaartuig bevindt of, in het geval van medeëigendom, van de medeëigenaar die bedoelde ver-klaring heeft ingediend, bevoegd tot het afgeven en intrekken van bedoelde verklaring.
3. De verklaring kan bestaan hetzij uit een speciale verklaring ingevolge het derde lid van artikel 2 van de Herziene Rijnvaartakte, hetzij uit een op een bestaand document aangebrachte vermelding waaruit blijkt dat het vaartuig waarvoor dit document is afgegeven, tot de Rijnvaart behoort.
4. Iedere Verdragsluitende Staat zendt de andere Verdragsluitende Staten door tussenkomst van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart de lijst toe met de door hem aangewezen bevoegde autoriteiten.
Art. 3
1. De verklaring als bedoeld in het eerste lid van artikel 2, wordt voor een vaartuig slechts opgesteld indien de eigenaar ervan:
a) als natuurlijke persoon de nationaliteit van één van de Verdragsluitende Staten heeft en zijn woon- of verblijfplaats in één van deze Staten heeft; dan
b) als rechtspersoon naar publiekrecht is opgericht volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Staat en aldaar zijn hoofdkantoor heeft;
c) als rechtspersoon of onderneming naar privaatrecht:
aa) is opgericht in een Verdragsluitende Staat volgens de wetgeving van deze Staat;
bb) de zetel en het centrum van zijn handelsactiviteiten alsmede de plaats van waaruit hij de exploitatie van zijn vaartuig leidt, in deze Verdragsluitende Staat heeft, en
cc) wordt beheerd en bestuurd door personen waarvan de meerderheid bestaat uit staats-burgers van de Verdragsluitende Staten en die hun woon- of verblijfplaats en, in geval van rechtspersonen, hun zetel hebben in één van deze Staten.
2. De opstelling van de verklaring voor een vaartuig van een rechtspersoon of onderneming naar privaartrecht dient evenwel te worden geweigerd, indien deze zo is samengesteld dat de personen die direct of indirect overwegend deel hebben in de bedrijfsresultaten van de onder-neming, dan wel beschikken over de meerderheid van de aandelen die recht geven op stemrecht of op de meerderheid van de stemrechten, hetzij geen staatsburger van de Verdragsluitende Staten zijn, hetzij hun woonplaats, zetel of verblijfplaats niet in één van deze Staten hebben.
3. In geval van eigendomsoverdracht tot zekerheid of soortgelijke regelingen, moet aan bovengenoemde voorwaarden eveneens worden voldaan door de prsonen voor rekening of voor de belangen waarvan wordt opgetreden.
4. Een Verdragsluitende Staat kan, bij wijze van uitzondering, na overleg met de Centrale Commissie, uitzonderingen toestaan wat betreft de meerderheid vereist in de bovengenoemde leden 1, sub) c), cc) en 2, op voorwaarde dat het doel van Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte niet in gevaar wordt gebracht. De Centrale Commissie kan de algemene voorwaarden vaststellen, waarop deze uitzonderingen worden toegestaan.
Art. 4
1. Indien een vaartuig verschillende eigenaars heeft, moet/moeten de medeëigenaar of de medeëigenaars die de meerderheid van de aandelen van de gemeenschappelijke eigendom heeft/hebben en die deze gemeenschappelijke eigendom beheert/beheren, voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 3.
2. Indien tot de betrokken medeëiegenaars rechtspersonen of ondernemingen naar privaatrecht behoren, dan moeten de personen die deze ondernemingen beheren en besturen alsmede de personen die direct of indirect deel hebben in de bedrijfsresultaten hiervan, allen staatsburger van de Verdragsluitende Staten zijn en hun woonplaats, zetel of verblijfplaats in één van deze Staten hebben.
Art. 5
1. Ook de exploitant van het vaartuig moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als de eigenaar om de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, hierboven te verkrijgen voor het vaartuig dat hij exploiteert.
2. De autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waarin zich de woon- of verblijfplaats, dan wel de zetel van de onderneming van de exploitant bevindt, zijn bevoegd tot het afgeven en intrekken van de op hem betrekking hebbende verklaring.
Art. 6
1. De eigenaar, de medeëigenaar of de exploitant van het vaartuig dient bij de bevoegde autoriteiten het verzoek in tot afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 2, lid 1, en verstrekt daartoe de noodzakelijke gegevens, die in overeenstemming zijn met de werkelijkheid.
2. De eigenaar, de medeëigenaar en de exploitant van het vaartuig dienen, elk voor zich, de bevoegde autoriteit die de verklaring heeft afgegeven, onverwijld schriftelijk mededeling te doen van iedere wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de verklaring is afgegeven.
3. De bevoegde autoriteiten kunnen te allen tijde nagaan of aan de voorwaarden, gesteld in de artikelen 3, 4 en 5 hierboven nog steeds wordt voldaan; indien dit niet het geval is, trekken zij de verklaring in.
Art. 7
1. In de verklaring of het document waarin wordt verklaard dat het vaartuig behoort tot de Rijnvaart moet zijn vermeld de naam van het vaartuig, de naam van de eigenaar en eventueel van de exploitant en in het bijzonder:
- de naam of het nummer, de plaats van inschrijving, het type en de categorie van het vaartuig;
- de naam, de firmanaam, de woonplaats, de verblijfplaats of de zetel van de eigenaar en eventueel van de exploitant.
2. De verklaring of het document moet zich bevinden aan boord van het vaartuig en moet worden getoond op verzoek van de met controle belaste autoriteiten.
Art. 8
1. De Verdragsluitende Staten stellen de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast, met name wat betreft de bewijslast en de daarbij te volgen procedure. Deze bepalingen worden ter kennis gebracht van de andere Verdragsluitende Staten door tussenkomst van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
2. Voor de toepassing van dit Reglement verlenen de bevoegde autoriteiten van de Verdrag-sluitende Staten elkaar bijstand, in het kader van hun nationale wetgeving, en verstrekken zij elkaar de gewenste inlichtingen, met inachtneming van het handelsgeheim.
Art. 9
1. Dit Reglement treedt in werking op de dag van de inwerkingtreding van het op 17 oktober 1979 te Straatsburg ondertekende Aanvullend Protocol nr. 2 bij de Herziene Rijnvaartakte.
2. Het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van dit Reglement wordt evenwel eerst van toepassing, na een overgangstermijn van twee jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding ervan.
3. Dit Reglement kan worden gewijzigd of aangevuld volgens dezelfde procedures die gebruikt zijn bij de uitvaardiging.