Skip to main content

Document

Hof Antwerpen, 4de Kamer, 18 mei 2015, onuitgegeven, 2013/AR/1264

Het CMNI, hoewel van dwingend recht, bevat geen uitputtende regeling van het internationale goederenvervoer via de binnenvaart en erkent in art. 29 de aanvullende werking van het nationale recht. Indien geen rechtskeuze werd gemaakt, is het aanvullend recht datgene waarmee de vervoerovereenkomst de nauwste banden heeft. Op grond van art. 29.3 CMNI kan worden aangenomen dat het aanvullend recht dit is van het land waar het schip is geregistreerd, indien deze staat ook de loshaven of de plaats van aflevering gelegen is.
Art. 46 Zeewet is niet van openbare orde, dus van aanvullend recht. De eigenaar van een binnenschip kan op grond hiervan in rechte worden aangesproken voor verlies of averij van de goederen, in de meeste gevallen samen met de contractuele zee- of binnenvaartvervoerder/ uitgever van het cognossement of vervoerdocument.
Een loutere verwijzing naar de handelsfactuur waarin een partij as FOB-koper wordt aangeduid maakt van deze geen contractuele medecontractant van de binnenvaartvervoer, laat staan dat deze, bij wettelijke uitbreiding, een vorderingsrecht zou hebben tegen de scheepseigenaar, wiens vaartuig onder naakte romp vervracht was.