Skip to main content

Document

PROTOCOL NR. 5 VAN DE .C.R. VAN 16 MEI 1952 HOUDENDE AKKOORD BETREFFENDE HET DOUANE- EN BELASTINGREGIME VOOR DE IN DE RIJNVAART VOOR VERBRUIK BESTEMDE, ALS BOORDVOORRAAD AANWEZIGE GASOLIE

Besluit

Ter overbrugging van de meningsverschillen, welke bestaan met betrekking tot het douane- en belastingregime ten aanzien van de voor verbruik bestemde, als boordvoorraad  aanwezige, gasolie, zoals dit volgt uit de herziene Akte van Mannheim van 17 October 1868 en met het doel dat regime gelijkvormig te maken.
Teneinde de uitoefening van de Rijnvaart te vergemakkelijken, haar technische en economische ontwikkeling te bevorderen en op deze wijze bij te dragen tot internationale samenwerking;
Heeft de Centrale Commissie voor de Rijnvaart het volgende besluit genomen:

Akkoord betreffende het douane- en belastingregime voor de in de Rijnvaart voor verbruik bestemde, als boordvoorraad aanwezige gasolie.

Art. 1
De Rijnoeverstaten en België zullen geen douanerechten noch andere belastingen heffen op gasolie, welke op normale wijze wordt verbruikt aan boord van vaartuigen, die de Rijn en zijn nevenrivieren of de wateren, welke bedoeld zijn in artikel 2 van de Akte van Mannheim, bevaren.
Deze vrijstelling is van toepassing:

  1. op gasolie, welke als boorvoorraad aan boord van deze schepen langs de Rijn wordt ingevoerd;
  2. op gasolie, betrokken uit goedgekeurde opslagplaatsen, welke door invoer uit het buitenland onder douaneverband zijn bevoorraad;
  3. op gasolie, afkomstig van binnenlandse raffinaderijen en betrokken uit goedgekeurde opslagplaatsen, met dien verstande, dat in dit geval de verdragsluitende Staten zich niet verbinden de gasolie vrij te stellen van de belastingen, waaraan in beginsel alle goederen en diensten in het binnenland onderworpen zijn.
België zal door het akkoord gebonden zijn voor wat betreft de Schelde tot Antwerpen en het kanaal van Terneuzen tot Gent.
De wijze waarop de controle op het verbruik van gasolie aan boord van de vaartuigen wordt uitgeoefend en de voorwaarden voor het betrekken van die gasolie uit goedgekeurde opslagplaatsen, zijn onderworpen aan de in elke Staat geldende voorschriften, zonder onderscheid van vlag.

Art. 2
De Rijnoeverstaten en België zullen, in het kader van hun wetgeving, geen enkele maatregel treffen noch toelaten dat een maatregel genomen wordt, die tot doel heeft of tot gevolg zou kunnen hebben, dat de voor de Rijnvaart bestemde gasolie wordt verkocht tegen hogere of lagere prijzen dan die welke zich tussen onafhankelijke partijen volgens de wetten van de markt vormen. De prijsvorming van deze gasolie mag niet worden beïnvloed door discriminatie of preferentiemaatregelen.

Art. 3
De Rijnoeverstaten en België zullen elkander wederzijds bijstand verlenen om de voorziening van de International Rijnvaart van gasolie volgens de bepalingen van dit Akkoord te verzekeren.

Art. 4
De vragen welke zich met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van dit Akkoord mochten voordoen, zullen aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart worden voorgelegd.

Art. 5
Dit Akkoord zal zo spoedig mogelijk door de Rijnoeverstaten en België worden bekrachtigd.
Het zal in werking treden dertig dagen na de dag, waarop het proces-verbaal van nederlegging van de akten van bekrachtiging bij het Secretariaat van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart is gesloten.

Art. 6
Dit Akkoord zal met ingang van 1 juli 1956 door elk der verdragsluitende Staten kunnen worden opgezegd met inachtneming van een opzeggingstermijn van één jaar.
Indien evenwel de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, op een klacht van een Regering, met een meerderheid van stemmen een ernstige inbreuk op de bepalingen van de artikelen één of twee van dit Akkoord zou vaststellen, kan dit Akkord, bij wijze van uitzondering binnen dertig dagen na de beslissing van de Centrale Commissie worden opgezegd met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand, tenzij binnen die termijn van dertig dagen een einde aan die inbreuk is gemaakt.
Dit Akkoord zal eveneens met een opzeggingsermijn van een maand kunnen worden opgezegd, indien de Centrale Commissie binnen een maand nadat een klacht bij haar is neergelegd daarop nog geen beslissing heeft genomen, tenzij binnen die termijn een einde aan de inbreuk is gemaakt.
De eventuele opzeggingen van dit Akkoord moeten ter kennis van het Secretariaat van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart worden gebracht.