Skip to main content

Document

Verdrag en Statuut nopens het Internationale Zeehavenregime, en Protocol van Handtekenining

Duitschland, België, Brazilië, Groot-Britannië (met Nieuw-Zeeland en Britsch-Indië), Bulgarije, Chili, Denemarken, Spanje, Estland, Griekenland, Hongarije, Italië, Japan, Lithauen, Noorwegen, Nederland, Salvador, het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen, Siam, Zweden, Zwitserland, Tsjechoslowakije en Uruguay,
Wenschende in zoo groot mogelijke mate de vrijheid van verkeer als bedoeld in art. 23 e van het Volkenbondverdrag te verzekeren door in de onder haar souvereiniteit of autoriteit geplaatste zeehavens ten bate van den internationalen handel aan de vaartuigen van alle Verdragstaten, hun goederen en hun passagiers gelijkheid van behandeling te waarborgen;
Overwegende, dat de beste wijze om het voorgestelde doel te bereiken is het sluiten van een algemeen verdrag, waartoe later een zoo groot mogelijk aantal Staten zal kunnen toetreden;
Overwegende, dat de Conferentie, welke op 10 April 1922 te Genua bijeenkwam, in een resolutie, die met goedkeuring van den Raad en de Vergadering van den Volkenbond is overgelegd aan de bevoegde organen van den Bond, verzocht heeft, dat de internationale verdragen met betrekking tot het verkeerswezen voorzien in de vredesverdragen zoo spoedig mogelijk zouden worden gesloten en in werking gesteld, en voorts, dat art. 379 van het Verdrag van Versailles en de overeenkomstige artikelen van de andere verdragen de uitwerking van een algemeen verdrag nopens het internationale havenregime hebben voorzien;
De uitnoodiging aangenomen hebbende van den Volkenbond om aan een te Genève op 15 November 1923 bijeengeroepen Conferentie deel te nemen;
Wenschende de bepalingen van het Statuut nopens het internationale zeehavenregime, dat aldaar is aangenomen, in werking te doen treden, en te dien einde een algemeen verdrag te sluiten, hebben de Hooge verdragsluitende Partijen tot hare gevolmachtigden benoemd:
(Zie de namen der gevolmachtigden in den tekst van het verdrag.)
die, na hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, omtrent het volgende zijn overeengekomen:
Conventie
Artikel 1
De Verdragstaten verklaren het bijgevoegde Statuut nopens het internationale zeehavenregime, aangenomen door de Tweede Algemeene Conferentie voor Verkeer en Doorvoer, die op 15 November 1923 te Genève bijeen is gekomen, te aanvaarden.
Dat Statuut zal beschouwd worden als een ondeelbaar geheel vormende met dit verdrag.
Bijgevolg verklaren zij aan te nemen de verplichtingen en verbintenissen van genoemd Statuut, overeenkomstig de bewoordingen er van en volgens de er in vervatte voorwaarden.
Artikel 2
Dit verdrag laat onaangetast de rechten en verplichtingen, die voortvloeien uit de bepalingen van het Vredesverdrag, geteekend te Versailles op 28 Juni 1919, of uit de bepalingen der andere soortgelijke verdragen, voor zooveel betreft de Mogendheden, die de genoemde verdragen hebben onderteekend of die er voordeelen aan ontleenen.
Artikel 3
Dit verdrag, waarvan de Fransche en de Engelsche tekst beide als authentiek zullen gelden, zal de dagteekening dragen van heden en zal tot op 31 October 1924 geteekend kunnen worden door iederen Staat, die op de Conferentie van Genève vertegenwoordigd was, door ieder Lid van den Volkenbond en door iederen Staat, aan wien de Raad van den Volkenbond te dien einde een exemplaar van dit verdrag zal hebben doen toekomen.
Artikel 4
Dit verdrag is onderworpen aan bekrachtiging. De bekrachtigingsoorkonden zullen worden toegezonden aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond, die van de ontvangst zal kennis geven aan alle Staten, die het verdrag hebben onderteekend of tot het verdrag zijn toegetreden.
Artikel 5
Van 1 November 1924 af zal iedere Staat die vertegenwoordigd was op de in art. 1 bedoelde Conferentie, ieder Lid van den Volkenbond en iedere Staat, aan wien de Raad van den Volkenbond te dien einde een exemplaar van het verdrag heeft doen toekomen, tot dit verdrag kunnen toetreden.
Deze toetreding zal geschieden door middel van een oorkonde, die aan den Secretaris-Generaal van den Volkenbond wordt toegezonden, teneinde in de archieven van het Secretariaat te worden nedergelegd. De Secretaris-Generaal zal van die nederlegging onmiddellijk kennis geven aan alle Staten, die het verdrag hebben onderteekend of tot het verdrag zijn toegetreden.
Artikel 6
Dit verdrag zal slechts in werking treden wanneer het door vijf Staten bekrachtigd zal zijn. Datum van inwerkingtreding zal zijn de negentigste dag na ontvangst van de vijfde bekrachtiging door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond. Daarna zal dit verdrag van kracht worden voor wat betreft elk der Partijen, negentig dagen na de ontvangst van hare bekrachtiging of de kennisgeving van hare toetreding.
Overeenkomstig de bepalingen van art. 18 van het Volkenbondverdrag zal de Secretaris-Generaal dit verdrag registreeren op den dag waarop het in werking treedt.
Artikel 7
Een bijzonder register zal gehouden worden door den Secretaris-Generaal van den Volkenbond, aangevend, met inachtneming van art. 9, welke Partijen dit verdrag hebben onderteekend of bekrachtigd, er toe zijn toegetreden of het hebben opgezegd. Dat register zal voortdurend ter inzage zijn voor de Leden van den Bond en zal zoo veelvuldig mogelijk openbaar gemaakt worden volgens de aanwijzingen van den Raad.
Artikel 8
Onder voorbehoud van de bepalingen van art. 2 van dit verdrag, kan het door elke Partij worden opgezegd na het verstrijken van een termijn van vijf jaren, te rekenen van den datum waarop het voor die Partij in werking is getreden. Opzegging zal geschieden in den vorm van een schriftelijke kennisgeving gericht tot den Secretaris-Generaal van den Volkenbond. Een afschrift van deze kennisgeving zal door den Secretaris-Generaal onmiddellijk worden gezonden aan alle andere Partijen, onder mededeeling van den datum waarop zij ontvangen is.
De opzegging zal van kracht worden een jaar na den datum, waarop zij door den Secretaris-Generaal ontvangen is, en zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die er van kennis heeft gegeven.
Artikel 9
Iedere Staat, dit het verdrag onderteekent of tot dit verdrag toetreedt, kan, op het oogenblik hetzij van zijn onderteekening, hetzij van zijn bekrachtiging, hetzij van zijn toetreding verklaren, dat zijn aanvaarding van dit verdrag niet bindend is voor alle of eenige zijner protectoraten, koloniën, bezittingen of overzeesche gebieden, welke aan zijn souvereiniteit of gezag zijn onderworpen; zoodanige Staat kan later, overeenkomstig art. 5, afzonderlijk toetreden voor de protectoraten, koloniën, bezittingen of overzeesche gebieden, die door deze verklaring waren uitgesloten.
De opzegging zal eveneens afzonderlijk kunnen geschieden voor ieder protectoraat, kolonie, bezitting of overzeesch gebied; de bepalingen van art. 8 zullen op deze opzegging van toepassing zijn.
Artikel 10
Herziening van dit verdrag kan te allen tijde worden gevraagd door een derde deel der Verdragstaten.
Ten blijke waarvan de bovengenoemde gevolmachtigden dit verdrag hebben geteekend.
Gedaan te Genève, den negenden December negentienhonderd drie en twintig, in een enkel exemplaar, dat bewaard zal blijven in het archief van het Secretariaat van den Volkenbond.
Statuut
Artikel 1
Als zeehavens in den zin van dit Statuut worden beschouwd de havens, die geregeld door zeeschepen worden bezocht en openstaan voor den buitenlandschen handel.
Artikel 2
Op voorwaarde van wederkeerigheid en onder het voorbehoud, bedoeld in art. 8, lid 1, verbindt iedere Verdragstaat zich, in de zeehavens, die onder zijn souvereiniteit of zijn autoriteit zijn geplaatst, aan de vaartuigen van iederen anderen Verdragstaat een behandeling te verzekeren gelijk aan die van zijn eigen vaartuigen of van de vaartuigen van welken anderen Staat ook, wat betreft de vrijheid van toegang tot de haven, het gebruik er van en het volledig genot van de voordeelen, die deze inzake scheepvaart en handelsverrichtingen biedt aan vaartuigen, hun goederen en hun passagiers.
De aldus vastgestelde gelijkheid van behandeling zal zich uitstrekken over alle soorten van faciliteiten, zooals toewijzing van ligplaatsen aan de kaden en faciliteiten bij het laden en lossen, alsmede over de rechten en heffingen van welken aard ook, die namens of voor rekening van de Regeering, openbare organen, concessionarissen of ondernemingen van welken aard ook worden geheven.
Artikel 3
De bepalingen van het vorige artikel beperken in geenen deele de vrijheid van de bevoegde overheden van een zeehaven om de maatregelen te nemen, die zij dienstig achten voor een goed beheer van de haven, mits deze maatregelen in overeenstemming zijn met het beginsel van gelijkheid van behandeling als omschreven in genoemd artikel.
Artikel 4
Alle rechten en belastingen, die voor het gebruik van de zeehavens worden geheven, moeten naar behooren worden bekend gemaakt vóór hun inwerkingtreding.
Hetzelfde zal gelden voor de verordeningen en reglementen van politie en betreffende de havenexploitatie.
In iedere zeehaven zal de havenadministratie een verzameling van de geldende rechten en belastingen, alsmede van de verordeningen en reglementen van politie en betreffende de havenexploitatie ter inzage beschikbaar houden voor de betrokkenen.
Artikel 5
Bij de vaststelling en de toepassing van de douane- en daarmede gelijk te stellen rechten, van de plaatselijke octrooi- of verbruiksrechten, alsmede van de bijkomstige rechten, die bij den invoer of uitvoer van de goederen geheven worden door de zeehavens, die geplaatst zijn onder de souvereiniteit of de autoriteit van de Verdragstaten, zal geen rekening mogen worden gehouden met de vlag van het vaartuig, zulks in dier voege, dat ten nadeele van de vlag van eenigen Verdragstaat geen onderscheid zal worden gemaakt tusschen deze laatste vlag en de vlag van den Staat, onder wiens souvereiniteit of autoriteit de haven is geplaatst of de vlag van welken anderen Staat ook.
Artikel 6
Teneinde te voorkomen, dat aan het beginsel van gelijkheid van behandeling in de zeehavens, zooals dit in art. 2 is neergelegd, in de praktijk alle beteekenis zal worden ontnomen door de aanvaarding van andere maatregelen van differentiatie tegen de vaartuigen van een Verdragstaat, die van de bedoelde havens gebruik maken, verbindt iedere Verdragstaat zich, de bepalingen van de artikelen 4, 20, 21 en 22 van het Statuut, toegevoegd aan het verdrag, nopens het internationale spoorwegregime, geteekend te Genève op 9 December 1923, toe te passen, voor zoover deze artikelen van toepassing zijn op vervoer, afkomstig uit of bestemd voor een zeehaven, onverschillig of deze Verdragstaat al dan niet Partij is bij genoemd verdrag nopens het internationale spoorwegregime. Bovengenoemde artikelen moeten worden uitgelegd overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van onderteekening van genoemd verdrag (zie Bijlage).
Artikel 7
Tenzij er uitzonderingsredenen zijn, die een afwijking rechtvaardigen, inzonderheid die, gegrond op bijzondere aardrijkskundige, economische of technische overwegingen, zullen de douanerechten, geheven in eenige zeehaven, staande onder de souvereiniteit of de autoriteit van een Verdragstaat, niet hooger mogen zijn dan die, welke aan de andere douanegrenzen van denzelfden Staat van goederen van dezelfde soort, van dezelfde herkomst of met dezelfde bestemming worden geheven.
Indien, om bovenbedoelde uitzonderingsredenen door een Verdragstaat bijzondere douanefaciliteiten worden verleend op andere wegen, waarlangs goederen worden in- of uitgevoerd, zal deze Staat die faciliteiten niet gebruiken als een middel tot onredelijke differentiatie, ten nadeele van den in- of uitvoer, welke geschiedt door de onder zijn souvereiniteit of autoriteit geplaatste zeehavens.
Artikel 8
Ieder van de Verdragstaten behoudt zich de bevoegdheid voor om, na langs den diplomatieken weg hiervan te hebben kennis gegeven, het voorrecht van gelijkheid van behandeling te schorsen, ten aanzien van ieder vaartuig van een Staat, die niet op afdoende wijze in eenige onder zijn souvereiniteit of autoriteit geplaatste zeehaven, de bepalingen van dit Statuut toepast op de vaartuigen van den bedoelden Verdragstaat, op hun goederen en hun passagiers.
In geval van toepassing van den in het vorig lid bedoelden maatregel, zal zoowel de Staat die daartoe is overgegaan, als de Staat tegen wien deze maatregel zal zijn gericht, het recht hebben zich door middel van een tot den Griffier gericht request te wenden tot het Permanente Hof van Internationale Justitie; het Hof zal in kort geding uitspraak doen.
Iedere Verdragstaat zal echter de bevoegdheid hebben, op het oogenblik van onderteekening of van bekrachtiging van dit Verdrag te verklaren, dat hij ten aanzien van alle andere Verdragstaten, die dezelfde verklaring afleggen, afstand doet van het recht om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen te nemen.
Artikel 9
Dit Statuut is in geen enkel opzicht van toepassing op de zeekustvaart.
Artikel 10
Iedere Verdragstaat behoudt zich het recht voor den sleepdienst in zijn zeehavens in te richten zooals hij wenschelijk oordeelt, mits de bepalingen van de artikelen 2 en 4 worden in acht genomen.
Artikel 11
Iedere Verdragstaat behoudt zich het recht voor den loodsdienst in te richten of te reglementeeren zooals hij wenschelijk oordeelt.
Ingeval het gebruik maken van den loodsdienst verplicht is, zullen de tarieven en de bewezen diensten onderworpen zijn aan de bepalingen van de artikelen 2 en 4, maar iedere Verdragstaat zal diegenen van zijn onderdanen, die aan bepaalde technische voorwaarden voldoen, van den loodsdwang kunnen vrijstellen.
Artikel 12
Iedere Verdragstaat zal de bevoegdheid hebben, op het oogenblik van onderteekening of van bekrachtiging van dit verdrag te verklaren, dat hij zich het recht voorbehoudt, in overeenstemming met zijn eigen wetgeving en zich daarbij zooveel mogelijk latende leiden door de beginselen van dit Statuut, het vervoer van emigranten te beperken tot vaartuigen, waaraan hij een bijzondere vergunning zal hebben gegeven ten bewijze dat zij voldoen aan de voorwaarden in bovenbedoelde wetgeving gesteld.
De vaartuigen, die gemachtigd zijn tot het vervoer van emigranten, zullen in alle zeehavens alle in dit Statuut bedoelde voorrechten genieten.
Artikel 13
Dit Statuut is van toepassing op alle vaartuigen, onverschillig of zij aan particulieren, aan den Staat, of aan andere openbare lichamen toebehooren.
Evenwel is het in geen enkel opzicht toepasselijk op oorlogsvaartuigen of vaartuigen voor politie- of contrôledoeleinden, noch in het algemeen op vaartuigen, die in een of anderen vorm Overheidsgezag uitoefenen, evenmin als op alle andere vaartuigen gedurende den tijd, dat deze uitsluitend gebruikt worden ten bate van de zee-, land- of luchtstrijdkrachten van een Staat.
Artikel 14
Dit Statuut is in geen enkel opzicht toepasselijk op visschersvaartuigen of op hun vangst.
Artikel 15
Wanneer een Verdragstaat bij verdrag, overeenkomst of afspraak zekere rechten aan een anderen Staat heeft verleend in een omschreven zone van een zijner zeehavens, teneinde den doorvoer van goederen en passagiers met bestemming naar of herkomstig van bedoelden Staat te bevorderen, zal geen andere Verdragstaat zich kunnen beroepen op de bepalingen van dit Statuut om overeenkomstige rechten op te eischen.
Iedere Verdragstaat, die zoodanige rechten geniet in een zeehaven van een anderen Staat, onverschillig of deze al dan niet partij is bij dit verdrag, zal zich overeenkomstig de bepalingen van dit Statuut moeten gedragen ten aanzien van de behandeling van de vaartuigen die met hem handel drijven, en van hun goederen en de passagiers.
Iedere Verdragstaat, die zoodanige rechten toekent aan een Staat, die geen partij is bij dit verdrag, is gehouden, in de afspraak, die te dien einde wordt getroffen, aan den Staat, die deze rechten zal genieten, de verplichting op te leggen, zich overeenkomstig de bepalingen van dit Statuut te gedragen, ten aanzien van de behandeling van de vaartuigen, die met hem handel drijven, evenals van de goederen en de passagiers van die vaartuigen.
Artikel 16
Bij uitzondering kan, voor een zooveel mogelijk beperkten termijn, afgeweken worden van de bepalingen der artikelen 2 tot en met 7 door bijzondere of algemeene maatregelen, die een der Verdragstaten genoodzaakt zou zijn te nemen in geval van ernstige gebeurtenissen, die de veiligheid van den Staat of de levensbelangen van het land raken, met dien verstande, dat de beginselen van dit Statuut in zoo mogelijke mate moeten worden gehandhaafd.
Artikel 17
Geen der Verdragstaten is door dit Statuut gehouden om doorvoer toe te staan van reizigers, wier toelating op zijn gebied verboden is of van goederen van een bepaalde soort, waarvan de invoer is verboden, hetzij om redenen van openbare gezondheid of veiligheid, hetzij als voorzorg tegen ziekten van dieren of planten. Wat betreft het vervoer dat geen doorvoer is, is geen der Verdragstaten gehouden door dit Statuut het vervoer van reizigers toe te staan, wier toelating op zijn gebied verboden is, of van goederen, waarvan de invoer of uitvoer verboden is krachtens de nationale wetten.
Iedere Verdragstaat zal het recht hebben de noodige voorzorgsmaatregelen te nemen nopens het vervoer van gevaarlijke of daarmede gelijk te stellen goederen, evenals maatregelen van algemeen politioneelen aard, met inbegrip van de politie op de emigranten, die zijn gebied binnenkomen of verlaten, met dien verstande, dat zoodanige maatregelen niet moeten leiden tot eenige differentiatie in strijd met de beginselen van dit Statuut.
Niets in dit Statuut zal een beletsel zijn voor de maatregelen, die een der Verdragstaten heeft genomen of zal wenschen te nemen krachtens algemeene internationale verdragen, waarbij hij partij is, of die later gesloten mochten worden, met name die, welke onder de auspiciën van den Volkenbond zijn gesloten, met betrekking tot den handel in vrouwen en kinderen, den doorvoer, den uitvoer of den invoer van een bijzondere soort van goederen, zooals opium of andere schadelijke zelfstandigheden, wapenen of de voortbrengselen van de visscherij, of wel krachtens algemeene verdragen, ten doel hebbende iedere inbreuk te voorkomen op de rechten van industriëelen, letterkundigen of artistieken eigendom of betrekking hebbende op valsche merken, valsche aanwijzingen van oorsprong of andere wijzen van oneerlijken handel.
Artikel 18
Dit Statuut stelt niet de rechten en verplichtingen der oorlogvoerenden en der onzijdigen in tijd van oorlog vast. Niettemin zal het Statuut in oorlogstijd van kracht blijven in de mate, die met die rechten en verplichtingen vereenigbaar is.
Artikel 19
De Verdragstaten verbinden zich in die verdragen, die op 9 December 1923 van kracht zijn en welke in strijd mochten zijn met de bepalingen van dit Statuut, zoodra de omstandigheden dit mogelijk maken en althans bij het afloopen van deze verdragen, de wijzigingen aan te brengen, noodig om ze met die bepalingen te doen overeenstemmen, voor zoover de aardrijkskundige, economische of technische omstandigheden der landen of streken, die het onderwerp van die verdragen uitmaken, het toelaten.
Hetzelfde geldt ten aanzien van concessies tot geheele of gedeeltelijke exploitatie van zeehavens, welke vóór 9 December 1923 zijn verleend.
Artikel 20
Dit Statuut brengt geenszins mede de intrekking van thans geldende ruimere faciliteiten, die mochten zijn toegestaan inzake het gebruik van zeehavens onder voorwaarden, die met de beginselen van dit Statuut strooken. Evenmin brengt het Statuut een verbod mede om zoodanige faciliteiten voortaan te verleenen.
Artikel 21
Onverminderd de bepaling voorzien in art. 8, lid 2, zullen de geschillen, die mochten rijzen tusschen Verdragstaten inzake de uitlegging of de toepassing van dit Statuut op de volgende wijze beslecht worden:
Indien het geschil niet beslecht kan worden, hetzij rechtstreeks tusschen de Partijen, hetzij langs eenigen anderen weg van minnelijke schikking, zullen de bij het geschil betrokken Partijen, alvorens haar toevlucht te nemen tot eenige scheidsrechterlijke procedure of tot een gerechtelijke beslissing, het geschil, ter fine van advies, kunnen onderwerpen aan het orgaan, dat door den Volkenbond als raadgevend en technisch orgaan van de Leden van den Bond zal zijn aangewezen voor zaken van verkeer en doorvoer. ln dringende gevallen kan een voorloopig advies een aanbeveling tot het nemen van alle voorloopige maatregelen inhouden, die in het bijzonder beoogen aan het internationale verkeer de faciliteiten te hergeven, die vóór de handeling of het feit, dat aanleiding tot het geschil heeft gegeven, werden genoten.
Indien het geschil niet beslecht kan worden door middel van een van de procedures, die in het voorafgaand lid zijn aangegeven, zullen de Verdragstaten hun geschil onderwerpen aan arbitrage, tenzij zij, krachtens een afspraak tusschen de Partijen, besloten hebben of besluiten het geschil voor het Permanente Hof van Internationale Justitie te brengen.
Artikel 22
Indien de zaak wordt onderworpen aan het Permanente Hof van Internationale Justitie, zal zij worden berecht overeenkomstig de voorwaarden, vastgesteld in art. 27 van het Statuut van dit Hof.
Ingeval van arbitrage en tenzij de Partijen anders beslissen, zal iedere Partij een scheidsrechter aanwijzen en het derde lid van het scheidsgerecht zal worden gekozen door de scheidsrechters, of indien deze laatsten niet tot overeenstemming kunnen komen, worden benoemd door den Raad van den Volkenbond uit de lijst van bijzitters voor zaken van verkeer en doorvoer als bedoeld in art. 27 van het Statuut van het Permanente Hof van Internationale Justitie; in dit laatste geval zal het derde lid gekozen worden overeenkomstig de bepalingen van het voorlaatste lid van art. 4 en het eerste lid van art. 5 van het Volkenbondverdrag.
Het scheidsgerecht zal oordeelen op den grondslag van het compromis, dat in gemeen overleg door de Partijen zal zijn vastgesteld. Indien de Partijen niet tot overeenstemming hebben kunnen komen, zal het scheidsgerecht, beslissende met algemeene stemmen, het compromis vaststellen, na onderzoek van de eischen, die de Partijen doen gelden; ingeval geen eenstemmigheid wordt verkregen, zal de Raad van den Volkenbond het compromis vaststellen overeenkomstig de in het vorig lid bedoelde voorschriften. Indien het compromis de procedure niet aangeeft, zal het scheidsgerecht zelf deze vaststellen.
De Partijen verbinden zich, in den loop van de scheidsrechterlijke procedure en behoudens afwijkende bepalingen in het compromis, aan het Permanente Hof van Internationale Justitie te onderwerpen iedere vraag van internationaal recht of ieder punt van juridische uitlegging van dit Statuut, ten aanzien waarvan het scheidsgerecht, op verzoek van een der Partijen, voorafgaande beslissing noodig zou oordeelen voor de beslechting van het geschil.
Artikel 23
Het is wel te verstaan, dat dit Statuut niet mag worden uitgelegd in dien zin, dat het op eenigerlei wijze de rechten en verplichtingen inter se regelt van gebieden, die deel uitmaken van of die geplaatst zijn onder de bescherming van eenzelfden souvereinen Staat, onverschillig of deze gebieden elk voor zich Verdragstaten zijn of niet.
Artikel 24
Niets in de voorafgaande artikelen zal kunnen worden uitgelegd als in welk opzicht ook inbreuk te maken op de rechten en verplichtingen van eenigen Verdragstaat als Lid van den Volkenbond.
Aanhangsel
Tekst van de atikelen van het Statuut nopens het Internationale Spoorwegregime, en van de desbetreffende bepalingen van het Protocol van Onderteekening
……
Protocol van Onderteekening van het Verdrag nopens het Internationale Zeehavenregime
Op het oogenblik, dat zij overgaan tot de onderteekening van het verdrag nopens het internationale zeehavenregime, gesloten op den dag van heden, zijn de ondergeteekenden, behoorlijk daartoe gevolmachtigd, omtrent het volgende overeengekomen:
1°. Het is wel te verstaan, dat de bepalingen van dit Statuut van toepassing zullen zijn op de vluchthavens, die speciaal voor dit doel zijn aangelegd.
2°. Het is wel te verstaan, dat het door de Britsche delegatie gemaakte voorbehoud ten aanzien van de bepalingen van sectie 24 van de „Pilotage Act” van 1913 aanvaard wordt.
3°. Het is wel te verstaan, dat de door de Fransche wetgeving voorziene verplichtingen met betrekking tot scheepsmakelaars niet zullen worden beschouwd als te zijn in strijd met het beginsel en den geest van het Statuut nopens het internationale zeehavenregime.
4°. Het is wel te verstaan, dat de voorwaarde van wederkeerigheid, neergelegd in artikel 2 van het Statuut nopens het internationale zeehavenregime, niet ten gevolge zal hebben, dat Verdragstaten, die geen zeehavens bezitten, en die niet in een zone van een zeehaven van een anderen Staat de in artikel 15 van het hierboven bedoelde Statuut vermelde rechten genieten, van de voordeelen van genoemd Statuut worden uitgesloten.
5°. Ingeval een Staat of gebied, waarop het verdrag niet van toepassing is, dezelfde vlag of dezelfde nationaliteit heeft als een Verdragstaat, zal deze Staat of dit gebied geen aanspraak kunnen maken op eenig recht, dat door het Statuut nopens het internationale zeehavenregime aan de vlag of aan de onderdanen van den Verdragstaat wordt verzekerd.
Dit protocol zal dezelfde kracht, geldigheid en duur hebben als het Statuut, dat op dezen dag wordt aangenomen en moet als een integreerend deel daarvan worden beschouwd.