Skip to main content

Document

Hof Antwerpen, 4de Kamer, 9 mei 2011, onuitg., 2009/AR/3143

Het feit dat het schip niet werd geaccepteerd wegens beweerde afwezigheid van vetting en het beladen aldus niet kon plaatsvinden, waardoor de olie niet bij de geadresseerde werd afgeleverd, maakt geen fout uit, nu het niet accepteren van het schip door de afzender louter en alleen te wijten was aan een inertie van deze om pas 7 dagen na het voor handen zijn van een geslaagde veiligheidsinspectie (vetting), deze goed te keuren, des te meer daar drie andere maatschappijen al veel eerder hun goedkeuring aan deze inspectie hadden verstrekt.
Het is de schipper die, volgens art. 28 WRB, de vracht mag eisen, maar het is nochtans enkel de eigenaar van het schip die op de vracht gerechtigd is. De vracht maakt immers de huurprijs van het schip uit. De betaling van de vracht is niet afhankelijk van de aflevering van de goederen, zodat de schipper de lading onder zich mag houden tot op het ogenblik dat de vracht betaald wordt. Eén en ander is onafhankelijk e ongeacht de eigen vordering die de huurder van schip stelt te hebben op grond van een beweerde slechte uitvoering van de vervoerovereenkomst.
Daar de voorschriften van art. 59 WRB (verjaringstermijnen) afwijken van het gemeen recht, moeten ze restrictief geïnterpreteerd worden. Derhalve zijn ze niet van toepassing op vorderingen die voortspruiten uit het vervoercontract zelf, noch er hun rechtstreekse grond in vinden.
Een vordering wegens liggelden n.a.v. een transport, valt onder het toepassingsgebied van art. 59 WRB. Dat geldt ook voor de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde liggelden.
Er vindt geen compensatie van rechtswege plaats tussen enerzijds het (niet betwist) saldo van de vracht door de geadresseerde verschuldigd en anderzijds het bedrag door deze laatste gevorderd wegens beweerde geleden schade, die door de vervoerder betwist wordt.