Document
Kh. Antwerpen, 4de Kamer, 1 oktober 2001, onuitg., AR 19222.97
Op grond van art. 30 WRB is de schipper aansprakelijk voor verlies en beschadiging van de goederen, indien hij niet bewijst dat het verlies of de beschadiging te wijten is aan een feit dat hem niet kan worden toegeschreven.
Aldus kan de schipper van zijn aansprakelijkheid ontheven worden, hetzij uit hoofde van een algemene wettelijke oorzaak (overmacht), hetzij door een geoorloofde conventionele ontheffing, hetzij wegens en bij wet voorziene ontheffing, nl. wegens onzeewaardigheid van het schip (art. 31 WRB), navigatiefouten, plundering, gewapende diefstal, knaagdieren, onvoldoende verpakking of eigen gebrek (art. 32 WRB), of in geval van een toegelaten voorafgaand voorbehoud door onbekendheidsbeding (art. 10 en 12 WRB).
De hevige onweersbui, die zowel voor de schipper als de geadresseerde tijdens het lossen totaal onverwacht was, moet als een dergelijk feit van overmacht worden weerhouden.
Waar tevens het defect aan de lier zich juist heeft voorgedaan voor de aanvang van de lossing en gelet op de aard van de beschadiging de schipper niet kan geacht worden in de mogelijkheid te zijn geweest dit defect onderdeel hetzij bij het begin van de lossing hetzij op het tijdstip van de onweersbui te vervangen, is tevens sprake van een onzeewaardigheid in de zin van art. 31 WRB.
Ten overvloede was het snel en deugdelijk afdekken van de luikopeningen door middel van dekzeilen praktisch moeilijk uitvoerbaar.
In deze omstandigheden is de schipper dan ook niet aansprakelijk voor de ontstane ladingschade.